De wapencontrole

Het staat er zo mooi in het laatstverschenen nummer van “De schutter,” het blad van de schietvereniging waarvan ik lid ben. Ik bedoel dat stukje over de verplichte wapencontrole, voordat de schutter de baan mag verlaten.

Goed, dat mag dan allemaal wel gelden voor gewone wapens, dat huis-tuin- en keukenspul dat geladen wordt met kant- en klare patronen, maar het gaat beslist niet op voor de schutters die schieten met de échte wapens. Ik bedoel natuurlijk de voorladers, die met zwartkruit en losse loden kogels worden geladen, en waar een percussiekapje voor de ontsteking zorgt.

Goed, ik zal jullie vertellen wat ons, mijn collega R. en mijzelf op de schietbaan overkomen is. Ja: op die bewuste zaterdagmiddag, toen de politie en de E.O.D. eraan te pas kwamen, toen de burgemeester persoonlijk ter plaatse was.

Wat een heisa is er toen gemaakt! Wat een indianenverhalen deden toen de ronde! Maar ik zal vertellen wat er die dag wérkelijk is gebeurd. En dan mogen jullie zelf oordelen.

Op die zaterdagmiddag hadden R. en ik onze nominatie voor de Nederlandse Kampioenschappen Voorlader” veiliggesteld, R. op geweer, ik op revolver.

We waren om twee uur begonnen en besloten te stoppen toen alle rozen op de veertig wedstrijdkaarten waren weggeschoten, op vijfentwintig meter, en we per persoon een half pond zwartkruit hadden verstookt. Het was toen tegen drie uur.

Er waren meer grootkaliber schutters op de baan, maar de één na de ander verdween omdat de doelschijven door de dikke kruitwalm voor de gewone schutter bijna niet meer zichtbaar waren. Daar hadden R. en ik wel voor gezorgd.

Als ik terugdenk aan die gigantische vlammen en rookwolken, aan die dreunende klappen! In mijn verbeelding voel ik nóg de betonnen vloer trillen bij elke inslag. Maar goed, zoals gezegd, we besloten te stoppen. Op die zaterdagmiddag dus, was er toevallig geen baancommandant. Dat is de functionaris die op de schietbaan de wapens op veiligheid controleert van de schutters die klaar zijn, en die de baan willen verlaten. Geen schutter mag de schietbaan verlaten met een ongecontroleerd wapen. Er was die dag alleen een griffier; dat is de functionaris die de schutters inschrijft, over het baangeld gaat, en ook schietkaarten verkoopt. Nu is het anders geregeld: geen baancommandant? Dan wordt er niet geschoten!

Die zaterdagmiddag was K. griffier; hij deed dat voor de eerste keer. En behalve bovengenoemde werkzaamheden zou hij nu ook de wapens moeten controleren van de schutters die de baan wilden verlaten. Dat was niet zo moeilijk, want de eigenlijke schietbaan was door een groot raam van dik glas gescheiden van het griffiekantoortje. K. was een échte griffier die precies deed wat hij doen moest. De verwijten achteraf aan zijn adres zijn dan ook niet terecht.

Nadat we, we waren de enige overgeblevenen, ons laatste schot hadden gelost liepen we naar het raam om onze wapens te laten controleren. Maar hoe moet je zwartkruit-wapens controleren? Nou, de haan moet ‘halfcock’ staan: je kunt dan zien of er een percussiekapje geplaatst is. En bij een revolver kijk je je dan ook in de cilinderopeningen of er geen kogels zichtbaar zijn. Bij een geweer is de stand van de haan bepalend: halfcock dus. In de loop kijken heeft eigenlijk geen zin; die is veel te lang.

We hielden onze wapens in ‘zijaanzicht’ om de stand van de haan te laten zien, en ik tikte op het raam. Toen K. opkeek en we wisten dat hij de halfcock gespannen hanen had gezien, maakten we aanstalten om de baan te verlaten. Maar, toevallig, wezen de lopen van onze wapens even in de richting van K. En zodoende staarde K. recht in de loop van mijn .44 Remington Old Army revolver én in de loop van het .50 Kentucky Rifle geweer van R.

En toen gebeurde er iets vreemds: als door de bliksem getroffen liet K. zich, tot onze stomme verwondering, plat op de grond vallen. Vervolgens kroop hij van het raam weg. We schrokken, dachten dat hem iets was overkomen en besloten te gaan kijken.

We legden onze wapens neer en liepen via de geluiddichte deur naar het griffiekantoor. Daar vond de volgende dialoog plaats:

R.: “Is er wat? Waarom viel je? Heb je pijn? Waarom lig je in die hoek?” K. die overeind krabbelde: “Jullie hebben wapens op me gericht, nota bene met de loopmonding naar voren! Het is een schande! Het is toch bekend dat dat niet mag! Lezen jullie het clubblad dan niet? Wapens moeten geopend zijn, en de magazijnen eruit. Ik moet in de kamers kunnen kijken!”

R.: “ Dat is bij onze wapens onmogelijk, die hebben geen magazijnen. En omdat ze van voren geladen worden, moeten ze ook van voren worden gecontroleerd. En van opzij natuurlijk, je moet de stand van de haan en de afwezigheid van een percussiekapje kunnen controleren.”

K.: “Dus jij wilt dat ik in de loop van een wapen kijk, terwijl er een kogel in kan zitten. Nou, mij niet gezien, ik ben het leven nog niet zat!”

R.: “Goed, we pakken onze wapens wel in en zullen niet meer op je richten.”

K.:  “Om de blaksem niet! Zolang niet is aangetoond dat een wapen leeg is, moet ik er vanuit gaan dat het geladen is. En geladen wapens komen niet van de baan af, niet zolang ik hier en nu griffier ben!”

R.: “Als er geen percussiekapjes op de schoorsteentjes zitten, kan er geen schot afgaan. Dat kun je toch controleren? Dan hoef je ook niet in de loop te kijken!”

K.” Dan kan er toch kruit en een kogel inzitten. Bewijs jij maar dat dat niet zo is. Kort en goed, jullie wapens komen niet van de baan af. En ik verklaar dat de baan nu gesloten is. Ik ken mijn plicht en verantwoordelijkheid. De situatie op de baan is levensgevaarlijk!” Ik besloot me in de discussie te mengen. “Luister, K. Wij schieten al jaren met zwartkruit. Mijn collega hier,” en ik wees op R., “heeft meerdere keren aan Nederlandse kampioenschappen meegedaan. Het is mooi dat je zo secuur bent, maar met onze wapens is niks aan de hand. Na het laatste schot blazen we altijd in de loop, dan komt er een rookwolkje uit het schoorsteentje. Dat is voor ons en anderen het bewijs dat het wapen leeg is.”

“Kan wel zijn, ”hield K. vol, “maar dat rookwolkje heb ik niet gezien.” Toen stelde R. voor dat we de baan zouden opgaan met een brandende sigaret; we zouden rook in de lopen blazen zodat K. kon zien dat de wapens ongeladen waren. Maar ook daar was K. tegen: “De baan op met een brandende sigaret? Je weet toch dat op de baan niet gerookt mag worden? Nee, niemand komt de baan op zolang er wapens liggen die geladen kunnen zijn.” “En wat nu?” vroeg R., die het zat begon te worden. “Wou jij de baan gesloten houden?” K. antwoordde niet.

Ondertussen waren er andere, klein kaliber schutters, aan de balie verschenen, die op hun beurt wachtten.

“Wat is er aan de hand, waarom mogen we de baan niet op?” vroeg een van hen aan K. Die antwoordde: ” Er liggen wapens op de baan die geladen kunnen zijn, nota bene met zwartkruit en loden kogels!” “Nou, dan wil ik wel even kijken of ze leeg zijn,” stelde een andere schutter voor. K: “Niemand komt de baan op!”

R. was het nu helemaal zat. “Weet je wat jij moet doen, broekie? Bel de politie maar, of voor mijn part de Explosieven Opruimings Dienst.”

K. : “Dat is prima, maar ik heb hier geen telefoon. Laat iemand van jullie maar bellen,” en hij wees op de, ondertussen zeven schutters die ongeduldig voor de balie stonden te wachten, en er niets van begrepen. Eén van hen, een knul van 18 jaar die achteraan stond, zijn derde schietles zou  krijgen, en de woorden Explosieven Opruimings Dienst had opgevangen, besloot zich te profileren. Hij liep naar de telefoon op de bar in de kantine, raadpleegde de bellijst die erbij lag  en toetste een nummer.

“Hallo, met Peter van D. hier. Ik ben op de schietbaan W.T. in S. Er liggen explosieven op de baan. Kunnen jullie komen, de situatie lijkt me ernstig!”

Geen tien minuten later hoorden we het geluid van een sirene. Even later werd er op de deur van de schietvereniging gebonsd. Onze barman drukte op een knop, de deur ging open en er stormden twee politiemensen en een man in een zwarte overall het clubgebouw binnen. “Waar zijn de explosieven?” riep de man in overall. “Op de baan!” riep de ijverige adspirant schutter. “Iedereen dient het gebouw direct te verlaten! Roken en open vuur verboden! Niet op de vloer stampen.” riep één van de politiemensen.

De man in overall holde naar het griffiekantoortje, wierp de deur open en keek door het raam naar de baan. “Waar zijn de explosieven?” riep hij naar K. K., die zich belangrijk voelde, wees naar de twee wapens die op de baan onschuldig lagen te wezen. “Daar! Vermoedelijk zijn die wapens geladen en u weet dat zwartkruit…..!” De man keek naar de wapens en verbleekte.

“Zwartkruit wapens, en geladen. En de lopen zijn naar ons gericht! Iedereen moet onmiddellijk deze ruimte verlaten, ook de griffier. Dit kantoor moet leeg!” riep hij. Maar R. en ik waren niet van plan onze wapens uit het zicht te laten, en we bleven staan. “Jullie ook, wegwezen hier!” blafte de man tegen ons. R. keek hem aan. “Wij gaan niet weg, we houden onze wapens onder  oogbereik, zoals de wet Wapens en Munitie voorschrijft!”

Er was een patstelling ontstaan. De man van de EOD zuchtte. “Nou goed, dan moeten jullie het zelf maar weten. Maar jullie beseffen niet aan welk gevaar jullie blootstaan. Geladen zwartkruit wapens die elk moment kunnen ontploffen, zomaar op de grond. Ik zal het in mijn rapport vermelden, reken daar maar op. Maar nu moet ik de baan op en ik haat het!”

“R. vroeg: Wat haat u, wapens of specifiek zwartkruit wapens?” “Zwartkruit wapens natuurlijk. Die rook- en stank verspreidende, levensgevaarlijke rotdingen! Geloof me, ik ben nergens bang voor, niet voor mijnen, niet voor bommen, niet voor granaten, maar voor die dingen daar,” en hij wees op onze wapens op de baan, “ben ik doodsbang. Maar het zal moeten gebeuren.” Hij opende zijn meegebrachte tas en haalde er een leren masker en een stalen helm uit die hij opzette. Ook trok hij soepele linnen handschoenen aan. “In mijn tas zit een brief. Als mij iets overkomt, stuur die brief dan aan mijn vrouw!”

“Zo erg?” vroeg R. “Ja, zo erg! Jullie amateurs weten niet wat zwartkruit betekent, hoe gevaarlijk dat goedje is. De minste trilling kan een ramp veroorzaken. Ik ga nu naar de baan.” R. en ik keken elkaar en haalden onze schouders op. De man pakte zijn tas, trok het masker over zijn gezicht, verliet het griffiekantoor en opende voorzichtig de deur naar de baan. Toen ging hij liggen en kroop langzaam richting de wapens. Daar aangekomen pakte hij een zaklantaarn uit de tas, knipte hem aan en bescheen de wapens. Toen pakte hij een stokje uit de tas en draaide daarmee uiterst voorzichtig de revolver zodanig dat de loop richting de doelschijven wees. Daarna stak hij het stokje voorzichtig in de loop van de Remington. Millimeter voor millimeter zakte het stokje, tot het stuitte. De man markeerde het gedeelte van het stokje dat uit de loop stak, trok het terug, en legde het stokje naast de loop. Toen richtte hij de zaklantaarn op de openingen van de vrij draaiende cilinder, verdraaide die voorzichtig en keek weer. Toen kroop hij terug naar het griffiekantoor. Daar aangekomen ging hij rechtop staan, zette het masker af en zuchtte diep. Het zweet droop van zijn gezicht. Hij wankelde naar een stoel en liet zich er als een zoutzak opvallen.

“De revolver is veilig.” bracht hij uit. “Maar het geweer! Dat is poepielink! Ik moet nu even uitrusten. Hij sloot zijn ogen, zijn hoofd zakte naar voren. Na ongeveer tien minuten hees hij zich overeind. “En nu dat kreng van een geweer,” mompelde hij in zichzelf.

Door het raam zagen we hem naar de .50 Kentucky Rifle kruipen, het masker was weer over zijn gezicht getrokken en hij zorgde er voor niet voor de loopmonding te komen. Uit zijn tas haalde hij een endoscoop en stak de lens voorzichtig in de loop. Stukje voor stukje liet hij de lens in de loop zakken, het leek een eeuwigheid te duren. R. en ik keken belangstellend toe, het is altijd leerzaam om een vakman aan het werk te zien. De man pauzeerde even, opende het masker en wiste zich het zweet van zijn gezicht. Toen sloot hij het masker weer en ging verder met het, in zijn ogen, levensgevaarlijke werk. Eindelijk had de lens de stootbodem van de loop bereikt. Hij trok de lens terug, schoof het masker van zijn gezicht, borg de endoscoop op, ging overeind staan en wankelde naar het griffiekantoortje.

Daar aangekomen plofte hij weer in de stoel. “Geweer ook veilig,” stamelde hij. De politiemensen die het gebouw hadden ontruimd en weer waren teruggekomen, applaudisseerden.

De man in de stoel ging rechtop zitten en fluisterde: “Koffie, is er koffie?” R., die het gebeuren op de baan met een medelijdend lachje op zijn gezicht had bekeken, liep naar de bar, vroeg de barman om een kop koffie en liep terug naar het kantoortje. “Hier is je koffie, je hebt het verdiend!” zei hij grijnzend. Toen vroeg hij aan K. “Mogen we baan op om onze wapens te halen?” “Ja,” zei K. “Haal ze maar op.”

“Alles veilig, explosieven onschadelijk gemaakt!” riep een van de politiemannen in een microfoontje op zijn schouder. Het was ondertussen vijf uur geworden.

R. en ik liepen naar de schietbaan, pakten onze wapens en deden ze in de bijbehorende tassen. Toen liepen we naar de buitendeur van het gebouw en openden die.

Tot onze stomme verwondering stond het pleintje voor het clubgebouw vol militaire, politie- en reportageauto’s. Camera’ flitsten en er werden vragen op ons afgevuurd.

“Waren jullie bang? Hoe zwaar was het explosief? Was het een bom?” en zo meer. Ook de burgemeester was met een aantal wethouders aanwezig; ze gingen  het gebouw binnen.

R. en ik stapten in onze auto’s en verlieten het terrein.

Later lazen we in een landelijk dagblad een interview met de man van de EOD en griffier K. Die werd gecomplimenteerd met zijn standvastig optreden, waardoor een mogelijke ramp werd afgewend.

De EOD- man vertelde dat hij op de bewuste dag jaren ouder was geworden. Hij had met gevaar voor eigen leven twee mogelijke bommen onschadelijk gemaakt.

R. en ik hebben in Duitsland voor onze wapens lopen van glas laten maken, dat zal de controle vergemakkelijken. Volgende week gaan we er mee schieten, komen jullie kijken? Leuk!

 

Dit is het echte verhaal, zo is het in werkelijkheid gebeurd.