De schietvereniging

 

Een jaar geleden ben ik lid geworden van de onvolprezen schietvereniging “Willem Tell” in mijn woonplaats S., waar met alle handvuurwapens geschoten kan worden. Voor die tijd was ik lid van Schietvereniging “Sallie Knalle” in de stad A, bij de sportschutters misschien wel bekend.

 

Ik ben daar weggegaan om de volgende redenen: ten eerste omdat de Wapenwet daar té stipt werd nageleefd, althans naar mijn mening, ten tweede omdat enkele schutters in die vereniging kost wat kost voor de eerste plaats in de Interne Competitie gingen. En ten derde: er kon alleen met klein kaliber geweer en/of pistool geschoten worden.

 

Niks mis mee, zou je denken, maar de praktijk leerde anders.

 

Alhoewel het gebouw over verwarming, ook op de baan, beschikte, werd die ook in de winter, niet gebruikt. Het argument was: we zijn niet van plan de aarde te verwarmen. Dat sloeg op de warmte die via de schoorsteen ontsnapte. Hartje winter hielden wij dan ook onze jassen en handschoenen aan, wat de schietresultaten uiteraard niet ten goede kwam.

 

Alvorens een schot mocht worden gelost werd eerst de schietbaan gecontroleerd op de aanwezigheid van insecten zoals spinnen, vliegen en mieren.

 

Ook het zand van de kogelvanger werd gecontroleerd op de aanwezigheid van levend gedierte.

 

Pas daarna kon er geschoten worden.

 

En dan de toepassing van de Wapenwet! In Artikel 16 sub. 7, 3e  regel van boven van deze Wet staat: “Een huls kán een kogelpunt èn een kruitlading bevatten, dus een huls is in feite een schot .” Het bestuur handelde daar ook naar: een huls is een schot!

 

Het was niet toegestaan om munitie van huis mee te nemen, de te verschieten patronen dienden bij de vereniging te worden gekocht. Ook dienden de schutters nauwkeurig bij te houden hoeveel patronen er werden verschoten.

 

De griffier noteerde het aantal verschoten patronen; de schutter leverde de lege hulzen in en dat aantal werd door de griffier geverifieerd. Klopten de gegevens niet, dan werd net zolang gezocht totdat de vermiste huls was gevonden.

 

Dat heeft wel eens uren geduurd!

 

Het was ook niet toegestaan om niet verschoten munitie mee naar huis te nemen. Je had de keuze: alles verschieten of de niet verschoten patronen bij de griffier inleveren.

 

Het meest ergerlijke was echter het volgende: sommige geweerschutters waren zo gebrand op het schieten van hoge scores, dat ze hun wapens gingen tunen.

 

Nee, niet het gewone werk, zoals afstellen van de trekkerkracht, monteren van speciale richtapparatuur e.d.

 

De ‘segmentloop’ deed zijn intrede!

 

Nu is een looplengte van 60 cm al heel wat; op een twaalf meter baan kun je daar heel goed mee uit de voeten.

 

In de Wapenwet Art. 21. staat: ”De looplengte is in principe vrij,” en daar maakten een aantal schutters listig gebruik van.

 

En dus werden segmentlopen op de geweren gezet. Collega schutters hebben daar vast wel eens over gehoord. Segmentlopen bestaan uit een aantal losse loopdelen van dertig cm lang die aan elkaar geschroefd kunnen worden. Op hun beurt kunnen segmentlopen weer op de eigenlijke loop van de geweren geschroefd worden, als die daarvoor aangepast zijn.

 

De loopsegmenten kunnen in een aparte tas worden vervoerd.

 

Zijn een of meer segmenten op de loop geschroefd, dan is de kans op een schot in de roos op 10 of 12 mtr. natuurlijk veel groter.

 

Maar toen enkele schutters met segmentlopen van in totaal twee en zelfs vier mtr. op de baan kwamen, en vervolgens allemaal ‘tienen’ schoten, was er voor mij geen lol meer aan. Om die lange lopen te ondersteunen gebruikten ze statieven.

 

En dan die elektromagnetische vizierkorrels! Dat de roos op een schietkaart van een magnetisch loodlaagje voorzien is, weet elke schutter. Dat is gedaan om minuscule looddeeltjes van  .22 kogels op te vangen, zodat die deeltjes niet in het milieu terecht komen. Maar om de korrel op de loop van een regelbare loodzoekende elektromagneet te voorzien, zodat de loop met een druk op een knop altijd naar de roos getrokken/gericht wordt, dat ging me echt te ver!

 

Zodoende ben ik bij “Willem Tell” terecht gekomen, waar ik al heel gauw in de A- selectie kwam, en een Olympische nominatie kreeg. De kranten hebben daar indertijd uitvoerig over bericht.

 

Wat een pracht van een schietvereniging voor de rechtgeaarde sportschutter!

 

Al bij het betreden van het gebouw ruik je de kruitdamp, soms kolkt het zelfs naar buiten; heerlijk!

 

Het gebouw trilt van de knallen, en dat geluid wordt nog overstemd door het dreunen van de inslagen van de massieve .22 kogelpunten.

 

En dat gejuich bij een treffer, fantastisch!

 

Ieder schutter die binnenkomt heeft al één oog dichtgeknepen, en heeft de schiethand paraat.

 

Aan de bar, waar alleen vitaminehoudende drankjes verkrijgbaar zijn, wordt uitsluitend over wapens en schieten gepraat, worden resultaten besproken, ervaringen uitgewisseld. Zo hoort het ook!

 

Dit is de schietvereniging naar mijn hart. Hier kom ik om te schieten, en hier kán ik schieten! En dat hoop ik nog járen te doen!