Groof

Het was op een avond na afloop van een Bedrijven-schietwedstrijd, waar ik als coach had geassisteerd. Dat jaarlijks terugkerende fenomeen vond plaats bij de plaatselijke schietvereniging Willem Tell waarvan ik lid ben. Het zaaltje was tot de nok gevuld en de mensen achter de bar kwamen handen tekort om de dorst van de aanwezigen te lessen.

Zij die het evenement hebben meegemaakt, weten waarover ik het heb. Ik besloot om achter de bar een handje mee te helpen. Er is altijd wel iets te doen; al is het maar het ophalen van de lege glazen of het opruimen van de tafels. Hij zat aan de bar, een man van midden zeventig, stijf opgesloten tussen de andere dorstigen. Voor hem stond een sapje, het glas was nog half vol. De man nam geen deel aan de op luide toon gevoerde gesprekken; bovendien was de geluidsinstallatie op ‘hard’ gezet en dat maakte een normale conversatie onmogelijk.

De man was een eiland aan de bar; hij zat er wel, maar hoorde er duidelijk niet bij. Wie hem had meegenomen en waarom, dat was een open vraag.

Toen ik hem zag dacht ik gelijk: kijk, daar heb je Groof, zoals ze in ons dorp tegen grootvaders zeggen. Met duidelijke tegenzin bracht Groof af en toe het glas met het sapje naar zijn mond, nam een slokje, en elke keer zag ik zijn gezicht vertrekken van afkeer.

Aan zijn dooraderd gezicht en de mooie rode kleur van zijn neus was op te merken dat Groof niet gewend was om sapjes te drinken. Groof  had ervaring met ander, groter werk.

Steeds  als ik een biertje tapte of een borreltje inschonk, merkte ik dat hij mijn handelingen met meer dan gewone belangstelling volgde. Soms maakte hij zelfs slikbewegingen. Het was mij duidelijk: Groof  had dorst.

Ik besloot de proef op de som te nemen, schonk een borrel in, en zette dat met een vragend gezicht voor zijn neus. Als hij weigerde kon ik het nog altijd zelf leegdrinken, dacht ik.

Groof keek ongelovig naar het glaasje, toen naar mij met een vragende blik in zijn ogen. Ik knikte, en zijn gezicht vertrok in een brede glimlach, waarbij enkele bruingele ondertanden zichtbaar werden. De duidelijk zeer ervaren vingers van zijn rechterhand klemden zich om het glaasje, hief dat in een snelle beweging naar zijn mond, en in één slok die op een grote ervaring wees, stortte hij het inhoud in zijn keel

.Toen zette hij het lege glaasje op de bar. Niet voor zijn neus, want Groof was slim. Voor zijn neus stond het sapje kil te wezen.

Groof zuchtte van welbehagen en smakte met zijn lippen; zelfs in de herrie kon ik het smakken horen.

En ik dacht: Groof, ik zal jou eens matsen. Waar jij woont of verblijft, zijn de borreltjes streng gerantsoeneerd, dat is duidelijk. En geld op zak heb je ook niet, dat is even duidelijk. Trouwens, aan geld zou Groof niks hebben. De consumpties werden betaald met plastic munten die van tevoren moesten worden gekocht.

En staat in ‘Het handboek voor de drinker’ niet geschreven: “Uit een fles zo vol, daar mist men toch een borreltje niet?”

“Thuis” wordt je met een sapje voor de tv gezet, Misschien krijg je op zondag een borreltje of biertje, één, nooit meer. Ik zag het voor me. Maar nu zat Groof aan de bar en er was niemand die hem controleerde.

Dus schonk ik nog een borrel in en schoof dat onder handbereik van Groof. Hij keek dankbaar, en in een snelle slok was ook dat glas leeg. Hier was een professional aan het werk!

Natuurlijk haalde ik het lege glaasje direct weg en liet het sapje voor zijn neus staan, als alibi voor eventuele belangstelling. Want iemand had Groof meegenomen, en zou zich vroeg of laat afvragen hoe het met hem ging. De derde borrel werd in twee slokken geleegd; de vierde stond alweer gereed

Toen worstelde een man van middelbare leeftijd zich door de menigte aan de bar, ging naast Groof staan en brulde (dat was ook wel nodig in de herrie): “ Gaat het, ouwe? Vermaak je je een beetje?” Groof pakte het sapje , hief het omhoog en knikte. Vervolgens bracht hij de moed op om een slokje nemen. Daarbij bracht hij het op om genietend te kijken. Aan Groof was een groot acteur verloren gegaan.

De man wierp een speurende blik op de bar, maar voor Groof was alleen maar het sapje te zien; het borrelglaasje had ik snel weggenomen. Gerustgesteld ging de man terug naar zijn gezelschap. Groof keek hem na, gaf mij een blik van verstandhouding, en knikte.

Ik zette het glas weer voor zijn neus waarop Groof het snel leegde. Hij had het nu echt naar zijn zin, zijn gezicht straalde, zijn bovenlichaam deinde mee op de maat van de muziek, zijn vingers roffelden op de bar. Ik schonk nog een borreltje in en zette dat stand-by. Daarbij maakte ik een gebaar dat dat het de laatste zou zijn.

Groof knikte begrijpend. Hij pakte het glaasje en intens genietend dronk hij het langzaam leeg.

Zijn avond kon niet meer kapot, hij was gelukkig. Net toen ik het lege glaasje had weggenomen kwam de man weer naar de bar. “Kom op, ouwe, het is mooi geweest, we gaan naar huis.”

Of Groof het ook mooi vond werd niet gevraagd.  Hij knikte, stond op van zijn kruk, en verdween toen plotseling uit het gezicht. Alleen twee handen op de rand van de bar gaven de plaats aan waar hij had gezeten. Kennelijk waren de borrels Groof op de beenspieren geslagen.

Net toen ik me ongerust over de bar boog om te kijken of hij zich bezeerd had, kwam zijn hoofd weer boven de bar uit, grijnzend en wel.

Maar, tot grote verbazing van de man die hem wilde meenemen, Groof kon niet goed meer op zijn benen staan. Groof  moest een tikje geholpen worden. De man keek mij wantrouwig aan. Ik haalde mijn schouders op. Want op de bar, pal voor de kruk waar Groof gezeten had, stond het sapje onschuldig te wezen.

De man nam Groof onder een arm en sleepte hem gedecideerd naar de uitgang, ik keek ze na.

Groof wankelde en hinkte zo goed en zo kwaad als het ging met hem mee. Vlak voor de deur draaide hij zijn hoofd om, en gaf me een enorme knipoog. Ik zwaaide hem uit, met een brede grijns.

Misschien dat Groof zich de volgende morgen niet helemaal fris zou voelen, dat zat er breed in. Maar ik weet zeker dat hij het voor geen goud had willen missen, en daarom voel ik me niet schuldig. Verre van dat!